Gezien de ontwikkelingen omtrent de persoon van Rita Verdonk dacht ik aan het volgende stukje dat ik enige tijd geleden geschreven had.
Wie het laatst lacht...In een halfvolle tram zit een vrouw van middelbare leeftijd. Het te grote montuur van haar roze bril, haar kapsel en haar slonzige kleding getuigdt niet van smaak.
Tussen haar benen houd zij haar boodschappenwagentje geklemd en op te luide toon vertelt zij de niet geïnteresseerde mensen om haar heen, van de verschrikkingen die zij die dag heeft moeten doorstaan.
Terwijl ze de rekeningen nakijkt van haar aangeschafte spullen vraagt zij de man die achter haar zit en hevig een krant probeert te lezen, waar de vriendelijke verkoopsters van welleer toch zijn gebleven. De caissière was al een evengrote bron van haar misnoegen, daar zij de korting niet goed berekend had en dan die Euro, mensen waar moet dit land naartoe?
De direct aangesproken man reageert niet, tenminste als je een geërgerde frons en een diepe zucht niet als reageren wilt beschouwen.
Vervolgens vertelt ze van het opspattend water, en de bijbehorende vlekken op haar kousen veroorzaakt door een idiote automobilist, die haar als voetganger bijna van het trottoir gereden heeft. “Wat vindt u daarvan?”, vraagt ze aan een gezette vrouw die aan de overkant van het gangpad zit.
De tram stopt bij een halte , de buurvrouw negeert de vrouw en kijkt door het raam naar buiten.
De deuren gaan open, en een jongeman komt met energieke tred binnen, een flinke sporttas in zijn handen klemmend. Deze donkere, bijna zwarte man stap met zijn lange benen over het boodschappenwagentje van de klagende vrouw en neemt plaats, nast haar aan het raam.
De vrouw kijkt geschokt en met een handgebaar trekt zij een kleine opvouwbare paraplu uit haar tas, klaar om bij het minste gevaar toe te slaan.
De jongeman knikt haar vriendelijk toe en begint de sporttas open te ritsen.
De vrouw kijkt om haar heen naar de man met de krant en de andere passagiers.
“De tram is nog half leeg en nu gaat die man uitgerekend naast mij zitten”, ageert ze luid. “Dat soort mensen denkt ook alles te mogen. In hun eigen land hebben ze niet eens bussen... “
De man begint zijn sportschoenen uit te trekken en te verwisselde ze voor een paar glimmend gepoetste lederen exemplaren.
“Ze zeggen dat negers stinken, nou het is waar. Nu heb ik het zelf eens kunnen constateren. Die lui moeten zich eens wassen als ze in een beschaafd land als dit willen wonen.”
Een gezette dame kijkt haar aan en van haar gezicht straalt plaatsvervangende schaamte. Ze wendt haar hoofd af maar de vrouw gaat door.
Met “Nou zeg nou zelf, die man heeft toch een rare lijfsgeur.”probeert de vrouw haar gelijk te halen.
De vrouw snuift van verontwaardigd “... en nou gaat hij zich hier ook nog eens uitkleden. Die mensen hebben toch geen fatsoen zoals wij...”
De man haalt een keurig opgevouwen blazer uit zijn tas, staat op en trekt hem aan over zijn witte T-shirt.
Inmiddels stopt de tram weer en een conducteur stapt in. De conducteur maakt een praatje met de bestuurder en de jongeman sluit de sporttas.
De vrouw haalt omslachtig haar toegangsbewijs te voorschijn en houd hem als een brave burger in haar hand voor haar borst waarbij ze zeer voldaan om zich heen kijkt. De conducteur begint zijn controle vooraan en op dat moment gebeurt het.
De jongeman grist met een vloeiende beweging het kaartje uit de hand van de vrouw en frommelt het in zijn mond. Hij kauwt er een paar maal op en slikt het door.
Inmiddels is de conducteur bij hun bankje aangekomen en de jongenman haalt zijn jaarkaart uit zijn binnenzak.
De vrouw gilt het nu uit :” Hij heeft mijn kaartje opgegeten. Hij griste het uit mijn handen en heeft het doorgeslikt.”
De conducteur kijkt de jongen geamuseerd aan en vraagt hem vriendelijk :” Heeft u mevrouw’s kaartje opgegeten.”
De jongeman glimlach zijn prachtige witte tanden bloot en antwoord:” Nee Meneer, waarom zou ik?”
De vrouw gaat staan en zoekt steun bij de passagiers om zich heen. “
U moet het gezien hebben, het
moet, ik had het net nog in mijn hand!”
Er komt geen antwoord, niemand reageert.
De jongenman staat op, de tram mindert vaart.
“Dag mevrouw”, zegt hij beleefd,” prettige dag verder.”
De conducteur trekt zijn boekje en begint met het uitschrijven van de bekeuring. Terwijl de jongeman de tram verlaat, en de vrouw nog steeds zit te schreeuwen, kijkt de man over zijn krant naar de gezette dame aan de andere kant van het gangpad en ze glimlachen naar elkaar.